zaterdag 24 september 2011

Eén ei is geen ei

Elk jaar ga ik een paar dagen met een vriendin naar Duitsland. We logeren daar in een zomerhuisje dat van familie is. We doen weinig anders dan eten, kletsen en winkelen. Het onderdeel ‘eten’ is erg sfeerbepalend.

Een kippenei en een ganzenei naast elkaar
We genieten vooral van de eieren in Duitsland. Grote en kleine. De grote komen van ganzen en je kunt je hand vullen met zo’n ei, loeigroot is het. Eierdooiergenieters komen er ruim mee aan hun trekken. Die eierdooier is ook het enige dat we zelf eten, want het eiwit is zo taai dat het lijkt of je een skippybal zit te eten. Je moet er ook niet te veel eten. De plaatselijke kruideniersvrouw, bij wie we de ganzeneieren altijd kopen, had ons eens verteld dat ze er 5 achter elkaar had opgegeten. Dat had ze beter niet kunnen doen. Haar hoofd zwol op tot een ballon en ze had er nog uren uitpuilende ogen aan overgehouden. Wij beperken ons daarom altijd tot het eten van één van zo’n reus per dag.

Of het nu de sfeer was of toch de kwaliteit, de eieren smaakten altijd veel lekkerder in Duitsland, dus namen we ook altijd een paar dozijn klein formaat eieren mee naar huis. Mijn vriendin wist een speciaal eierenadresje in het dorp, een opmerkelijke man die zo voor Paulus de Boskabouter door had kunnen gaan. Verzoeken van familie en vrienden maakten dat we op een keer wel 60 eieren in de bestelling hadden.
We reden we naar het huis van Paulus de eierenman, maar troffen hem niet thuis. Dat was jammer, maar geen nood, want we bleven er nog een paar dagen, tijd genoeg. De dag erop gingen we nóg eens langs. Wéér niet thuis. Oei. We besloten de bestelling op een briefje te schrijven en dit door een bovenlichtje in de voordeur te gooien. Als de eierman thuis zou komen, dan kon hij het briefje niet missen. Maar we hoorden niets meer en namen aan dat de eierboer een paar dagen weg was. We kochten de 60 eieren toen bij de kruidenier waar we onze ganzeneieren altijd haalden.
De volgende ochtend gingen we weer naar huis en we waren druk bezig alle tassen in de auto te zetten. Bijna waren we klaar totdat we iemand de hoek om zagen komen. De eierboer. Met nóg eens 60 eieren. Ons bestellingenbriefje was in een hoekje gewaaid, maar hij had het nog net op tijd gevonden, meldde hij trots en hier waren ze dan, de 60 bestelde eieren, ‘ganz frisch’. Het lukte ons om er een dankbare lach uit te persen. In de tussentijd vroegen we ons af wat we in hemelsnaam met 120 eieren aan moesten. Een omelettenfeest? Maar goed, de eieren moesten worden overgeladen en ik liep met de man al richting achterzijde van de auto tot mijn vriendin verschrikt “Nee” riep. Meteen drong het tot mij door dat daar de andere 60 eieren stonden en die moesten de nieuwe 60 niet ontmoeten. Dat zou een teleurstelling voor de eierenman zijn en als een kleine verrader leidde ik de man de andere kant op, waar we de eieren over laadden.
Paulus kon voldaan huiswaarts keren, trots op zijn brede service. Wij keerden ook huiswaarts, met 120 eieren, ons voorbereidend op weken met soufflé’s, pannekoeken, cakes en omeletten.


dinsdag 20 september 2011

Mam moet vertellen over Lucy, altijd de liefste thuis

De liefste thuis was ze pas echt na haar peuterpubertijd, onze hond Lucy. Ze was een flatcoated retriever, “een langharige zwarte aap”, zoals ik haar wel eens noemde.

De langharige kwam bij ons toen het gezin een peuter van 2 ½ jaar en een kleintje op komst telde.
We vonden het belangrijk dat Lucy leerde luisteren. Dat hadden we van andere hondenbezitters afgekeken. Vaak zagen we ze vertwijfeld op hun hondenfluitjes blazen. Zo'n hondenfluitje hoor je niet en wij hadden altijd de indruk dat honden dat evenmin deden, want die reageerden er ook niet op.

Lucy ging daarom mee naar een puppycursus. Dat was voor haar een feest, maar voor ons een slopende bezigheid. Daar waar de andere honden vlijtig oefenden en keurig naast hun baasjes zaten, had Lucy meer oog voor de omgeving om haar heen. Commando's als 'blijf' en 'vrij' gingen volledig langs haar heen als ze op haar rug lag te happen naar vlinders en vliegjes. Af en toe moesten hond en baas zij aan zij gaan rennen. Meestal slaagde ik er in niet meer dan 3 meter af te leggen, waarna we in de knoop raakten en ik de rest van het parcours struikelend aflegde. Wonder boven wonder lukte het ons toch nog met veel geduld het felbegeerde puppydiploma te behalen.

Thuis was duidelijk te zien dat daar een puppy woonde. Lucy’s scherpe tandjes lieten overal afdrukken achter. In je schoenen, de tafelpoten, je vingers en ook in de rokjes van ons dochtertje. Zodra Lucy haar zag, vloog ze als een dolle op haar af en probeerde het rokje te pakken te krijgen. Alle rokjes zaten uiteindelijk vol met kleine (tandafdruk)gaatjes.

Dat Lucy de titel ‘altijd de liefste thuis’ als pup nog zeker niet verdiende, bleek uit de streken die ze uithaalde. Als ze je met een meewarige blik de deur uit had gekeken en het er niet naar uit zag dat ze mee mocht, dan had je de poppen aan het dansen. De vuilnisbak uit de keuken (achter in het huis) was dan een favoriet mikpunt. Met haar neus wipte Lucy het deksel op, om daar eerst wat van het GFT afval op te eten. Met de rest – groente-afval, aardappelschillen en klokhuizen – maakte ze een spoor door het huis. Als ze zo’n baldadige bui had, dan vond ik bij thuiskomst de ingedroogde oude theezakjes al bij de voordeur.

Al was de vuilnisbak dan makkelijk omdat-ie laag stond, ook hogere uitdagingen nam ze graag aan. Niet gedacht dat het aanrecht daar ook bij hoorde. Zo trof ik eens bij thuiskomst alleen nog het plastic zakje van het ingevroren pak macaroni aan. Zo klein nog at ze van alles. Na een kinderverjaardag had Lucy ineens hele hippe ontlasting. Geel, blauw en rood wisselden het saaie bruin af.
Het waren de resten van ballonnen, die eerder de huiskamer al zo vrolijk hadden gemaakt, in de vuilnisbak waren beland en nu waren gerecycled als versiering van hondenpoep.

donderdag 10 februari 2011

Parlevinkende parkiet

Vogels die praten, ik geniet ervan. Zelf had ik vroeger een parkietje, ‘Pino’. Die brabbelde van alles na. Wanneer ik thuis was, mocht Pino altijd los. Hij volgde me dan overal in het huis en streek op mijn schouder neer wanneer ik stond te koken. Nieuwsgierig was-ie ook. Alles wilde hij van dichtbij bekijken. Ook het sopje in een afwasteiltje, om er dan onder een luid gekwetter in te duiken. Als Pino niet in het teiltje lag, dan zat hij kwekkend op mijn schouder.
Ontbijten deden we altijd samen. Vooral in het weekend was dat een feest. Dan nam ik er ruim de tijd voor en ik ontbeet met een heerlijk zacht gekookt eitje op brood. Lekkere sterke kop koffie ernaast en klaar. Als een ongenode gast landde Pino eerst op de rand van mijn kopje. Dan boog hij naar voren als een kleine jaknikker en proefde van de koffie. Die was heet en bitter en hij schudde het spul afkeurend snel van zijn snavel, om die vervolgens vreemd genoeg, opnieuw in de koffie te dopen. Daarna kreeg hij het eitje in het kraaloog. Dat was beter spul, je zag het aan de half dichtgeknepen kraaloogjes, als hij zat te eten. Natuurlijk wilde ik niet dat hij in mijn eten zat en wuifde hem dan weg.
Soms liet-ie zich meteen wegjagen, andere keren niet. Dan bleef hij koffie roeren en eitje pikken.
Als het me te gortig werd, dan sloot ik hem op in zijn kooi, tenminste, als ik hem te pakken kreeg. Moord en brand gillend vloog hij dan door het huis om vervolgens ver buiten mijn bereik ergens op te gaan zitten. Intussen stond zijn kwebbel niet stil: “Kom, kom”, “kom dan” riep hij stoer.
Bij het avondeten mocht de kwebbelaar niet los vliegen. Tot die conclusie was ik gekomen toen Pino op een keer vol in een bord met kip en kerrie landde, weer opsteeg en daarna met zijn kerriepoten op de witte stoffen bank neerstreek.

Ondanks, of misschien moet ik wel zeggen, dankzij de rare capriolen van Pino, hadden we samen een ontzettend leuke tijd.
Hoe zo’n klein beestje zo’n grote kameraad kan zijn.

vrijdag 28 januari 2011

Raar verhaalscholver

Op een zonnige dag stuurde ik de auto naar een nabij gelegen waterplas om daar te gaan wandelen met onze flatcoated retriever Lucy. De hond blij, want die voorzag een zwemavontuur. We liepen samen naar het hondenstrand. Hondenstrand? Ja, een heus hondenstrand. Vanaf dit strand kunnen de viervoeters zo het water instuiven, achter hun tennisbal aan, zonder dat ze de andere recreanten ondersteboven lopen.

Nou goed. We waren net de auto uit en begonnen aan de wandeltocht. Zie ik ineens een aalscholver op ons af waggelen. Dat vond ik vreemd, want aalscholvers zijn volgens mij als de dood voor mensen. Deze niet, dus moest er wel wat met hem aan de hand zijn.
Vlak bij de plas is een vogelopvangcentrum dus ik dacht:” ik pak de vogel even op en breng hem daar naartoe.” Dat ‘even oppakken’ was te hoog gegrepen. Aalscholvers zijn namelijk helemaal niet graag in de handen.
Toch wist ik hem op een gegeven ogenblik te pakken te krijgen. Met twee handen omsloot ik zijn buik, erop vertrouwend dat hij rustig tegen me aan bleef zitten en ik hem naar de auto kon dragen. Fout! Deze zwarte zwemmers hebben een lange nek met aan het eind daarvan een scherpe snavel die ze graag gebruiken.
De aalscholver hakte er lustig op los, maar het lukte me uiteindelijk toch om het gepik stil te leggen. Nu óp naar het vogelasiel. Alleen had ik er nóg een ontevreden klant bij: De hond. Die was er nét en zag haar zwemtochtje al in het water vallen. Ze was zeker niet van plan vrijwillig mee terug te lopen. Dat was een probleem, want ik had maar twee handen en die zaten al vol met aalscholver.
Een andere wandelaar, die zich wijselijk niet aan de pikker waagde, was gelukkig wél bereid mijn hond mee te nemen. Zo togen we (hond, aalscholver en ik) naar het asiel.
‘Aal’ hield zich rustig in de achterbak. Ik was blij toe, want in de auto zat geen afdekplaat voor de achterbak en het idee een woedende vogel op het dashboard te krijgen deed me huiveren.

Na de operatie ‘aalscholver-uit-de-achterbak-pakken’ stond ik eindelijk in het vogelopvangcentrum en ik hield ze trots de gestrande vogel voor. De dierenopvanger was minder enthousiast: “Is-tie er nou al wéér?” riep hij. Ik was stomverbaasd. De aalscholver bleek een tevreden stamgast van het vogelopvangcentrum te zijn. Hij mankeerde niets, maar eenmaal weer buiten geplaatst voerde hij steevast een toneelstukje op. Hiermee wist hij sukkels zoals ik te strikken hem weer naar het opvangcentrum te brengen.

Enfin, ze zouden de gast nog een paar dagen stam in het opvangcentrum bieden en dan weer een nieuwe plek voor hem gaan zoeken.
Dat is intussen weer een paar dagen geleden, hij is vast al weer terug in het opvangcentrum.

donderdag 27 januari 2011

Kippenwekker

Een kip heeft voor mij altijd iets rustgevends met haar geslenter en getok, altijd op zoek lijkend naar eten. Maar ik vind ze ook eigenwijs. Wij waren een keer met vakantie in Uruguay. Daar verbleven we op een ‘estancia’. Dat is een soort toeristenboerderij. Het was er prachtig en er liepen paarden en kippen rond. Alles was gelijkvloers gebouwd en je had dus de hele dag uitzicht op de dieren van de estancia. Op dagen dat de estancia niet door toeristen werd bewoond, was deze duidelijk het eigendom van de omgevende natuur.

Dikwijls zagen we nieuwsgierige kippenkopjes voor de gesloten schuifdeur van de eetzaal. Ze drentelden heen en weer op zoek naar de ingang. Soms, als het erg warm was, ging de schuifdeur open voor wat verkoeling. Dat hadden de kippen direct door. Ze tippelden tokkend naar binnen en doken vol op de gedekte tafeltjes. De kippen hadden vrij spel, want wij zeiden er niets van en genoten ervan zolang het duurde. Dat was totdat de gastvrouw erachter kwam en ze ze ‘sssjjjt, sssjtt’ roepend en handenklappend naar buiten stuurde.

Op de estancia hadden ze ook een heel mooi zwembadje, dat in de rotsen was uitgehakt. Regelmatig verbleven er schoolklassen uit een naburig dorp. Op zulke dagen werd er een tafel buiten gezet met allerlei lekkers erop uitgestald. De tafel stond vlakbij de eetzaal en wij hadden er precies zicht op. Kleine flesjes met frisdrank, zakjes chips en een schaal met lollies stonden netjes naast elkaar. Netjes, totdat zich een kip aandiende. Nieuwsgierig sprong ze op de tafel en banjerde dwars door de flesjes heen. Er bleef er geen eentje staan. Verschrikt sprong ze op en landde toen in de bak met lollies. Als een beginner op rollerskates vlogen haar poten alle kanten op en de lollies ook. Uiteindelijk vond ze het welletjes en sprong ze onder een protesterend getok van de tafel. Wij keken ernaar en lachten om de kip, het was dan ook een kostelijk gezicht. Dat heeft ze waarschijnlijk onthouden, want de volgende morgen heel vroeg, om 5.00 uur, werden we wakker van een driftig getik.

Het silhouet van de schuldige tekende zich haarscherp af tegen het rode gordijn waar de zon doorheen scheen. Het was de kip, haar kammetje wiebelde op haar kop terwijl ze wraakzuchtig op het raam tikte.

We konden er niet boos om worden.